Te mooi om op te eten: vangst van mysterieuze goudaal
In 1989 verscheen in het ARTIS-tijdschrift het allereerste artikel van onze vaste redacteur. Misschien dat deze start hem inspireerde om tot zijn pensioen over ARTIS te blijven schrijven. Eerst met een typemachine, later op de allereerste computer die in ARTIS aanwezig was. Dit allereerste artikel aan de hand van Goos van der Sijde als ARTIS-redacteur is zo'n 31 jaar later alsnog online te lezen.
Regelmatig bieden mensen dieren aan Artis aan: vissen die te groot voor de vissenkom zijn geworden, gewonde vogels, waterschildpadjes, egels, slangen……, je kunt het zo gek niet bedenken. Artis is daar niet altijd even blij mee, want vaak is er geen geschikte accommodatie om deze dieren op te vangen of zijn er elders veel betere opvangmogelijkheden (bijvoorbeeld vogelasiels) of is het beter de dieren hun vrijheid terug te geven (egel).
De dierverzorgers in het Artis-Aquarium wisten niet wat ze zagen toen daar deze zomer een werkelijk kanariegele paling werd gebracht. Het forse dier – zeker een halve meter lang – was even daarvoor bij de Oranjesluizen door de Schellingwouder visser A. Jong in zijn netten aangetroffen. De heer Jong is al 50 jaar visser, maar zo’n bijzondere paling was hij nog nooit tegengekomen. Het is een prachtig dier: twee grote zwarte ogen contrasteren met de felgele kop en de vinnen lijken net doorschijnende linten langs rug en buikt. Dit zeldzame uiterlijk wordt veroorzaakt door het ontbreken van zwart pigment. Goudalen – zo heet deze kleurvariëteit officieel – worden wel eens vaker aangetroffen, maar dan zijn ze vlekkering en minder fel van kleur. De ‘kerrie-aal’ van visser Jong is het tiende exemplaar dat sinds 1952 aan de Amsterdamse dierentuin is aangeboden. Dit dier is wel de mooiste, omdat het zo prachtig egaal geel gekleurd is. Er bestaan een aantal ideeën over de oorzaak van deze kleurafwijking. Eén van de theorieën is dat een dergelijke afwijking ontstaat door een foutje in het erfelijk materiaal. Gevolg daarvan is het ontbreken van het enzym dat verantwoordelijk is voor de pigmentvorming. Doordat het zwarte pigment de gele grondkleur niet meer maskeert, overheerst geel.
De Europese paling of aal (Anguilla anguilla) is een zeer mysterieuze vis, waar nog steeds weinig van bekend is. Zijn leven begint ergens op grote diepte in de Sargasso Zee, een deel van de Atlantische Oceaan ten zuiden van de Bermuda Eilanden. De Sargasso Zee was vroeger berucht bij de zeevaarders; er is bijna geen stroming en er staat meestal niet veel wind. De zeilschepen raakten regelmatig vast in de sargassumwieren die aan de oppervlakte drijven. Ergens in de diepte – op ongeveer 500 meter onder de sargassumwieren – paaien de volwassen palingen. Miljoenen eitjes en zaadcellen worden uitgestoten. Na deze liefdesdaad sterven de palingen vermoedelijk. Toch is de precieze paaiplaats nog steeds niet bekend. Nog nooit zijn paaiende palingen inde Sargasso Zee waargenomen. Het is bovendien een raadsel hoe de mannetjes en vrouwtjes elkaar in die grote, diepe en donkere oceaan vinden. Duitse onderzoekers probeerden in de jaren zeventig met behulp van geïmplanteerde zendertjes de palingen te volgen, maar ook zij raakten het spoor bijster. Wat wel in de netten van de onderzoekers terechtkwam, zijn de larven die zich ontwikkeld hebben uit de bevruchte eitjes. De larven zien er heel anders uit dan de alen; ze hebben de vorm van een wilgeblad. Aanvankelijk zag men ze aan voor een aparte vissoort en bracht ze onder het geslacht Leptocephalus. Pas toen Italiaanse onderzoekers er in 1896 in slaagden deze larven op te kweken tot palingen , werd duidelijk dat de wilgebladvorm het larvestadium van de paling is. Sindsdien heet een palinglarve een leptocephalus (met een kleine letter L dus).
De larven zijn in het begin heel klein (enkele millimeters). Tijdens de reis van de Sargasso Zee naar Europa groeien ze uit tot larven van enkele centimeters grootte. De voorbewegingssnelheid van de larven is te gering om op eigen kracht de duizenden kilometers naar Europa te zwemmen. Wel kunnen de larven over een diepte van ongeveer tweehonderd meter omlaag en omhoog bewegen en zo een zeestroming kiezen die voor hen gunstig is. Ze oriënteren zich daarbij mogelijk op het aardmagnetische veld. De palinglarven reizen vooral mee met de Warme Golfstroom en doen er twee of meer jaren over voordat ze bij ons voor de kust verschijnen.
Dan vindt de gedaanteverwisseling plaats. De bladvorm verdwijnt; het dier krijgt een langwerpige vorm en begint voor het eerst op echte paling te lijken. Het visje is dan ongeveer 7 centimeter lang en volkomen doorzichtig. Het wordt daarom glasaal genoemd. In Nederland trekt de glasaal vanaf februari de zoete wateren binnen. De trekdrang van glasaaltjes is enom. Ze zijn zelfs in staat loodrechte kademuurtjes te beklimmen! Gedurende het eerste jaar van het verblijf in Hollandse sloten en plassen, wordt de aal donkerder van kleur. De bovenzijde kleurt bruingroen en de onderzijde gelig. Er zijn verschillende namen in omloop voor dit stadium, ‘rode aal’, ‘bronsaal’ en ‘groene aal’. De kleur die de paling aanneemt is sterk afhankelijk van de omgeving waar het dier leeft. Iedereen die wel eens een aal heeft gevangen, weet dat het dier in een lichte emmer binnen een paar uur lichter van kleur wordt. Een eigenschap die het dier in een bepaalde omgeving minder opvallend maakt voor predatoren en daaronder kunnen ook soortgenoten zitten. Het is bekend dat in tijden van voedselschaarste palingen elkaar aanvallen en opeten. En dan is het handig wanneer je niet al te opvallend bent. Het is dus eigenlijk een wonder dat de goudaal van Artis zijn opvallende uiterlijk niet met de dood heeft moeten bekopen.
Alen zijn vooral ’s nachts actief. Het zijn echte vleeseters: muggelarven, vlokreeftjes, kleine spiering, zoetwatermossel en aas. Palingonderzoeker dr. H.H. de Nie vroeg zich af hoe een aal het voor elkaar krijgt de weke delen van de mossel naar binnen te krijgen. Eén van de technieken die de aal gebruikt is de zogenaamde pirouette-methode. De aal gebruikt deze methode vooral voor het verorberen van een prooi die groter is dan de aal zelf. De paling heeft geen gespecialiseerde snijtanden (zoals veel zoogdieren), waarmee hij de stukken van de prooi afbijt. De aal en veel andere vissoorten en reptielen hebben reeksen één-puntige tanden op de kaakrand die alleen geschikt zijn om de prooi vast te klemmen. Door snel om de lengteas te draaien kan de aal stukken van een grote prooi afscheuren. De Nie veronderstelt dat de aal deze methode ook gebruikt om de weke delen uit de mossel te trekken. Waarschijnlijk wisselt de aal deze pirouette-methode af met beetpakken en schudden. Het zijn technieken die we ook kennen van de nijlkrokodil.
Na een groeiperiode van 5 tot 10 jaar verandert de aal geleidelijk van uiterlijk. De ogen worden groter, de onderzijde licht en de bovenzijde donker. Het vetgehalte is hoog en maakt bijna een derde van het lichaamsgewicht uit. Pas in dit stadium spreken de vissers van echte paling, schieraal of ‘blinker’. De paling stopt met eten en begint aan de grote terugreis naar de Sargasso Zee. Mannetjes zijn eerder geslachtsrijp dan vrouwtjes. Al vanaf een lengte van ongeveer 30 cm (na gemiddeld 5 jaar) beginnen de geslachtsorganen zicht te ontwikkelen. Bij de vrouwtjes gebeurt dat pas na gemiddeld 10 jaar bij een lengte vanaf 55 cm. De goudaal van Artis (lente 55 cm) zou dus heel goed een vrouwtje kunnen zijn. Maar gezien de vorm van de kop en de grootte van de ogen bevindt zij zich nog niet in de schieraalstadium.
Met de palingstand gaat het de laatste jaren niet zo heel goed. In heel Europa loopt de vangst van paling terug. Ook de intrek van glasaal is sinds 1982 klein. Sommige onderzoekers zien hierin een normale fluctuatie. Anderen wijzen op de overbevissing en het milieu. Zowel volwassen paling als de palinglarven moeten tijdens de trek door de verontreinigde kustwateren heen zwemmen. Gedurende het verblijf in Europa hopen giftige stoffen zich op in het vetweefsel. Die stoffen komen vrij wanneer de vetvoorraad tijdens de lange reis naar de Sargasso Zee wordt aangesproken. Heeft dit invloed op de voorplanting? Sommige onderzoekers luiden zelfs de noodklok. De Duitse palingdeskundige Tesch is van mening dat paling op de rode lijst van bedreigde vissoorten thuishoort.
Inmiddels heeft de goudaal Artis half oktober weer verlaten. Een tijd lang probeerden medewerkers van het Artis-Aquarium uit bij welke temperatuur en zoutgehalte de goudaal zich het beste zou houden. Probleem was dat de goudaal niet in een willekeurige tentoonstellingsbak gestopt kon worden; in de ene bak bleek de temperatuur te hoog, en in bakken met een goede temperatuur was het zoutgehalte te hoog. Alen houden niet van te warm water. Zo’n 60% van de ademhaling gaat niet via de kieuwen, maar door de huid. Net als bij kikkers is die voorzien van kleine bloedvaatjes. Boven een temperatuur van 16° Celcius is de afgifte van koolzuur en de opname van zuurstof minder efficiënt. De beste oplossing zou zijn geweest een aparte bak met voor de aal ideale omstandigheden, maar wegens ruimtegebrek kon dat niet worden gerealiseerd.
Waar is de aal uiteindelijk naar toe gegaan? Een visrestaurant in Monnikendam! Maar gelukkig niet om op de borden van de gasten te verschijnen. De goudaal leeft nu in een aquarium in het visrestaurant samen met een kleinere goudaal en heeft het uitstekend naar de zin. Inderdaad, te mooi om op te eten!
Aangezien dit een oud artikel betreft is ARTIS en enkele andere woorden in oude schrijfstijl geschreven.
De afbeelding van de goudaal is afkomstig van deze website. |